Inventaris van het archief van het Belgisch
Hulpcomité in het krijgsgevangenkamp van
Altengrabow, 1915-1919



Het Rijksarchief in België  Archives de l'État en Belgique  Das Staatsarchiv in Belgien  State Archives in Belgium

Voor het volledige document, zie AltenGabrow - Hulpcomité

Archiefvormer

Belgisch Hulpcomité in het krijgsgevangenkamp van Altengrabow Comité de secours belge dans le camp des prisonniers de guerre de Altengrabow

Geschiedenis

In de loop van de maanden augustus, september en oktober van 1914 veroverde het Duitse leger het grootste gedeelte van het Belgisch grondgebied. Ongeveer 35.000 Belgische militairen werden tijdens de opeenvolgende militaire operaties krijgsgevangen gemaakt en opgesloten in Duitse kampen. Door de ratificatie van de Conventie van Den Haag uit 1907 hadden de meeste Westerse landen enkele basisregels erkend voor de behandeling van de krijgsgevangenen. In de eerste plaats hadden de gevangenen recht op een humane behandeling (art.4). Qua voeding, kleding en slaapgelegenheid moesten zij behandeld worden zoals de eigen soldaten (art.7). Zij konden aan het werk gesteld worden, maar in dit geval moesten ze een salaris krijgen. De arbeid mocht evenwel niet buitensporig zijn en tewerkstelling in de oorlogsindustrie was verboden (art.6). Officieren konden echter in geen geval tewerkgesteld worden. Humanitaire organisaties hadden het recht de krijgsgevangenen te helpen (art.15) en brieven en postpakketten waren vrijgesteld van taksen (art.16).

De Belgische krijgsgevangenen werden meestal opgevangen in inderhaast opgerichte barakkenkampen in Altengrabow, Giessen, Munster, Sennelager, Soltau, Hamelen en Friedrichsfeld waar ze vier jaar lang samenleefden met Franse, Engelse, Russische, Senegalese, Algerijnse, Tunesische en Indische lotgenoten. De officieren genoten een geprivilegieerde behandeling en werden gehuisvest in leegstaande kazernes, kastelen en citadellen. Vaak konden ze beschikken over een persoonlijke ordonnans. In de grootste kampen werden tot 20.000 manschappen gehuisvest. Deze kampen groeiden als het ware uit tot houten dorpen met een eigen ziekenhuis, grootkeukens, refters, kantines, kapellen, bibliotheken, een theater en een filmzaal. De gevangenen organiseerden op eigen houtje allerlei onderwijsinitiatieven. In sommige kampen werd een eigen tijdschrift uitgegeven en waren er allerhande sportverenigingen (voetbal was immens populair), een internationaal orkest, een theatergroep en/of soldatenkoor om de tijd op een aangename manier te verdrijven.

Daar het voedsel dat men voorgezet kreeg in de kampkeukens ontoereikend was, vroegen de meeste gevangenen aan hun familieleden om -in de mate van het mogelijke -levensmiddelen op te sturen. Gebruikmakend van het bovenvermelde artikel 15 hadden tal van filantropen hulporganisaties opgericht, zowel in het bezette België als in het buitenland, om het lot van de Belgische krijgsgevangenen in Duitsland te verzachten. Aanvankelijk waren het vooral familieleden die via deze tussenweg individuele hulppakketten met brood, beschuiten, koffie, kleding en tabak bezorgden aan hun geliefden. De familieleden of 'oorlogsmeters' konden eigen pakjes binnenbrengen of geld overmaken, zodat de hulporganisaties standaardcolli's konden versturen. Het was ook mogelijk zich te 'abonneren' zodat de krijgsgevangene op gezette tijdstippen een colli ontving. Men had de keuze uit een uitgebreid gamma standaardpakketten naargelang ieders beurs. Vooral gedroogd fruit, koffie, allerhande ingeblikte groenten en vlees, melk, kaas, confituur, rijst en sardienen werden verstuurd. Brood, beschuiten, sigaren, sigaretten of tabak, chocolade, zeep en gecondenseerde melk waren het meest gegeerd. Soms werden ook kledingstukken, schoenen en boeken op deze manier verstuurd. Alcohol, kranten, wapens, messen, werktuigen die gebruikt konden worden bij ontsnappingen, munitie en explosieven mochten om evidente redenen niet verstuurd worden. 1

Het toegelaten aantal zendingen werd door de Duitsers spoedig beperkt tot twee per maand. De colli's waren vaak 1 tot 3 weken onderweg alvorens ter bestemming te raken. Hulpbehoevende Belgische gevangenen die geen individuele colli's ontvingen, werden niet in de steek gelaten maar kregen levensmiddelen via de zogenaamde collectieve verzendingen. Bepaalde levensmiddelen werden in bulk per trein naar de kampen verzonden waar zijuitgedeeld werden aan de behoeftigen. Daarnaast had elke gevangene recht op 2 kg. brood per week. Deze (minder snel bederfbare) broden werden doorgaans verzonden via Bazel door de Fédération nationale d'assistance aux prisonniers de guerre in Parijs zodat ze na 5 à 6 dagen ter bestemming waren.

Natuurlijk kon de Belgische regering diegenen die gevochten hadden voor hun vaderland niet volledig aan hun lot overlaten. Daarom werden de belangrijkste particuliere hulporganisaties voor de krijgsgevangenen gesubsidieerd. Toen duidelijk werd dat de oorlog langer zou aanslepen dan verhoopt, richtte minister van Justitie Carton de Wiart in mei 1915 in Le Havre het Werk tot Bijstand aan de Belgische Krijgsgevangenen in Duitsland op. In 1917 werd de naam omgedoopt tot Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen. Het Werk moest morele en materiële hulp verlenen aan de krijgsgevangenen (via de verzending van levensmiddelen, kleding en boeken), inlichtingen verlenen aan de families van de krijgsgevangenen en de werking van de verschillende liefdadigheidscomités beter coördineren. De nieuwe organisatie was gevestigd in de 'Villa Suzanne' aan de Désiré-Dehorslaan in Sainte-Adresse. Voorzitter Gerard Cooreman en secretaris Victor Yseux pakten de zaken kordaat aan en verstuurden onmiddellijk een rondzendbrief naar de verschillende krijgsgevangenkampen om inlichtingen in te winnen over het aantal behoeftigen, welke goederen het meest dringend waren, enzovoort. Zo zorgde

De Duitse richtlijnen i.v.m. het versturen van de pakjes wijzigden frequent.

het Werk er spoedig voor dat de nodige kledij, ondergoed, schoenen en boeken vanuit Le Havre naar de Duitse kampen werd gezonden. Toen het Belgisch leger zijn oude uniformen inruilde voor de bekende kakitenues werden deze uniformen naar Duitsland gezonden. 2

Omdat men vanuit Le Havre onmogelijk alle krijgsgevangenen kon bevoorraden, werd een beroep gedaan op de particuliere hulporganisaties. Secretaris Yseux bezocht de reeds bestaande liefdadigheidswerken ter plaatse of ontving de voorzitters in Le Havre en vroeg hen aan te sluiten bij het officiële Belgische initiatief. We citeren hier slechts de belangrijkste aangesloten comités: het Belgisch Inlichtingsbureel voor Krijgsgevangenen en Geïnterneerden in Brussel (met filialen in zowat alle belangrijke steden in het bezette België), La Cantine du soldat prisonnier in Brussel, Relief for Belgian prisoners in Germany in Londen, het Œuvre d'Assistance aux prisonniers de guerre belges in Parijs, de Belgische Afdeling van het Hulpcomité voor Krijgsgevangenen in Bern en de Belgische Afdeling van het Internationaal Liefdewerk voor Krijgsgevangenen en Gewonden in Maastricht. De tientallen krijgsgevangenkampen, kriskras verspreid over het hele Duitse grondgebied, werden onderling verdeeld onder de aangesloten comités, zodat elke organisatie instond voor de bevoorrading van een aantal specifieke kampen. 3Omdat de Duitse overheid de gevangenen frequent naar een ander kamp of Arbeidskommando overbracht, werd -op 27 juli 1917 - de strikte verdeling van de kampen verlaten. De liefdadigheidsorganisaties konden voortaan 'hun' gevangenen bevoorraden ongeacht in welk kamp zij zich bevonden. Voor de collectieve verzendingen bleef de verdeling evenwel van toepassing. 4Voor de interne verdeling van de hulpgoederen in de krijgsgevangenkampen deden de hulporganisaties aanvankelijk beroep op een vertrouwenspersoon die moest waken over de correcte distributie van de individuele en collectieve verzendingen. Deze persoon had een belangrijke administratieve taak. Hijmoest de namen van behoeftige gevangenen doorgeven, namen van getransfereerde gevangenen melden en problemen bij de verzendingen

In de loop van 1915 werden in de meeste kampen Frans-Belgische Hulpcomités opgericht waarvan de Belgische leden democratisch verkozen werden onder de landgenoten. Meestal volgden de leden elkaar in sneltempo op door transfers naar Arbeidskommando's en andere kampen. Geleidelijk splitsten de Belgen zich af en richtten ze een apart Hulpcomité op. Er werden statuten opgesteld en er werd op regelmatige tijdstippen vergaderd. De secretarissen van de Hulpcomités voerden een uitgebreide briefwisseling met de hulporganisaties over de bestelling en distributie van de pakjes. Daar men ook inlichtingen over de verblijfplaats van de gevangenen moest bezorgen aan diverse instanties werden registers aangelegd met de namen van de gevangenen die in het kamp en in de Arbeidskommando's verbleven. De financiën en het magazijn werden minutieus beheerd daar men verantwoording moest afleggen aan de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen in Le Havre. Bovendien trachtte men elke schijn van vriendjespolitiek bij de uitdeling van hulpgoederen te vermijden.

Eén van de belangrijkste taken van de Hulpcomités was de organisatie van de verzendingen naar de Arbeidskommando's vermits het grootste gedeelte van de gevangenen tewerkgesteld was bij lokale landbouwers (vooral in de zomermaanden), in de fabrieken, in de mijnen of bij lokale overheidsbesturen (moerassen droogleggen, woeste heidegronden draineren, wegen aanleggen, enz.). Zij moesten vaak zware fysieke arbeid leveren en de extra rantsoenering was zeer welgekomen. De leden van het Hulpccomités stonden frequent in contact met de afgevaardigden in de Arbeidskommando's. Dat was een hele opgave daar sommige Hulpcomités meer dan 2.000 verschillende Arbeidskommando's onder hun hoede hadden. In het algemeen werd het werk van de Hulpcomités fel bemoeilijkt door het feit dat de Duitse militaire overheid de onhebbelijke gewoonte had de gevangenen voortdurend van kamp of Arbeidskommando te wisselen. Bovendien verschilde de medewerking van de lokale commandanten van kamp tot kamp. In een aantal kampen staken de commandanten de nodige stokken in de wielen, maar in andere kampen verleenden zij hun volledige medewerking. Deze willekeur werd aan banden gelegd op 10 oktober 1916, toen de Hulpcomités de officiële toestemming kregen onbeperkt te corresponderen met de hulporganisaties. Dit principe werd nogmaals bevestigd in het Frans-Duits akkoord van 15 maart 1918. In de kampen waar slechts een tiental landgenoten verbleven, werden de Belgen doorgaans bevoorraad door het Frans Hulpcomité. Veel pakjes kwamen om allerhande redenen niet ter bestemming. Zo durfden personeelsleden van de Duitse douane-, censuur- en postdiensten, die erg te lijden hadden onder de continentale blokkade, al eens een colli mee naar huis nemen om hun gezin een extraatje te gunnen. Men kon altijd klacht indienen in geval men een colli niet ontvangen had maar of dit veel effect had, is zeer de vraag.

Uit medeleven met de zieke lotgenoten deelden de Hulpcomités extra levensmiddelen uit aan de gevangenen die opgenomen waren in de lazaretten. Er werden eveneens geldomhalingen georganiseerd om grafzerken te kopen om de graven van overleden makkers te verfraaien. Vaak zette het Hulpcomité zich ook in om onderwijsactiviteiten te organiseren, een bibliotheek op te richten en te zorgen voor ontspanningsmogelijkheden (o.a. sport, muziek, bioscoop).

Om het lot van de gewonde en zieke krijgsgevangenen te verzachten, werden vrij snel diplomatieke onderhandelingen opgestart om hun onderlinge uitwisseling te bekomen. Na tussenkomst van het Vaticaan werd in februari 1916 een akkoord gesloten om de zwaargewonde of -zieke gevangenen te interneren in het neutrale Zwitserland, waar zij konden profiteren van het gezonde bergklimaat om hun herstel te bespoedigen. De invaliden die er het ergste aan toe waren konden uitgewisseld en gerepatrieerd worden. 5De voorwaarden om in aanmerking te komen voor internering in Zwitserland waren: minstens 18 maanden gevangenschap, de Duitse, Franse, Belgische of Britse nationaliteit bezitten en lijden aan één van de volgende ziektebeelden: tuberculose, allerhande bloedziektes, chronische aandoeningen aan de luchtwegen of de inwendige organen, blind- of doofheid, huidziektes, ernstige reuma, verlies van lichaamsdelen of verlamming. Alcoholici, mentaal zieken en besmettelijke zieken kwamen niet in aanmerking. De selectie gebeurde door een commissie van geneesheren. Zij stelden na medisch onderzoek per kamp een lijst op van de krijgsgevangenen die aan de selectiecriteria voor internering of repatriëring voldeden. 6

Op 11 november 1918 was de grote oorlog eindelijk achter de rug. Het wapenstilstandsverdrag legde de onmiddellijke repatriëring op (zonder wederkerigheid) van alle krijgsgevangenen van de geallieerden en van de Verenigde Staten. Onder de Belgische krijgsgevangenen, die allen zo snel mogelijk naar huis wensten te keren, was intussen grote beroering ontstaan. Ze kloegen over het voedseltekort. De verzendingen kwamen niet meer ter bestemming o.a. omdat de uitgehongerde Duitse bevolking de treinwagons

plunderde. Bovendien werden de kampen precies op dit moment geteisterd door de beruchte Spaanse griep. Eén van de eerste maatregelen die getroffen werd, was de aanduiding van tweetalige Belgische officieren die naar de verschillende kampen gezonden werden om de gemoederen te bedaren en de orde en discipline te herstellen. Vanuit Berlijn werd gezorgd voor de noodzakelijke bevoorrading. Op dat moment hadden een aantal landgenoten, die door de Duitse soldatenraden vrijgelaten waren, reeds op eigen houtje de terugtocht aangevangen. Vaak strandden deze plantrekkers ergens 'in the middle of nowhere' zonder bestaansmiddelen met alle gevolgen van dien. De verantwoordelijken van de Hulpcomités bleven meestal trouw op post en droegen hun steentje bij aan de organisatie van de repatriëring. Ondanks grote logistieke problemen werden tussen november 1918 en februari 1919 282 Belgische officieren en 40.007 soldaten gerepatrieerd. In dit cijfer waren de Belgen die op eigen houtje huiswaarts keerden niet meegerekend. Bovendien verkoos een klein aantal Belgen in Duitsland te blijven om professionele, politieke of amoureuze redenen (149 krijgsgevangenen en 125 burgers volgens de officiële cijfers).

Uit historisch onderzoek blijkt dat de levensomstandigheden in de krijgsgevangenkampen ronduit slecht waren wat onder andere blijkt uit het hoog sterftecijfer en de vele epidemieën die uitbraken. Vlektyphus, cholera en vooral tuberculose vormden een groot probleem. Door de lange opsluiting en de verveling hadden veel gevangenen, naast heimwee, ook te kampen met psychologische problemen zoals depressie, apathie en zenuwziekten. Vaak bleven de bepalingen van het volkenrecht dode letter en leefden de krijgsgevangenen in ongunstige omstandigheden (huisvesting in gammele barakken, ontoereikende voeding door de continentale blokkade, geringe medische zorg, slechte hygiëne en vooral zware arbeid in de zgn. Arbeidskommando's). Er werd dan ook door alle oorlogsvoerende partijen een hevige propaganda gevoerd over de behandeling van de krijgsgevangenen. 7

Tenslotte dienen we op te merken dat er indertijd geen strikte onderverdeling tussen krijgsgevangenen (militairen) en politieke gevangenen (burgers) werd gemaakt. De 'burgerlijke' gevangenen (waaronder een beperkt aantal vrouwen en kinderen) zaten vaak samen met de militairen in dezelfde kampen, genoten dezelfde behandeling en waren eveneens beschermd door de Conventie van Den Haag. Er is dus niet enkel over de krijgsgevangenen informatie te rapen in de archieven maar ook over de Belgische burgers die opgesloten zaten in Duitsland. Een bijzonder geval vormen de 'burgerlijke' gevangenen die door de bezetter opgesloten werden in de gevangenis van Diest. Sinds maart 1918

werd de vesting in Diest immers gebruikt als gevangenis. Een aantal Belgische burgers uit de overbevolkte kampen in Holzminden en Senne werden naar Diest overgebracht. Verder werden hier ook jongeren opgesloten die opgepakt werden tijdens hun poging om de grens met Nederland te overschrijden, om op die manier het Belgische leger te vervoegen. Ook zij vielen onder de bepalingen van de Conventie van Den Haag en ze konden dus hulppakketten ontvangen van de liefdadigheidsorganisaties voor krijgsgevangenen.

BEVOEGDHEDEN EN ACTIVITEITEN

Het Belgisch Hulpcomité (Comité de bienfaisance) van het kamp van Altengrabow [gelegen in de huidige deelstaat Saksen-Anhalt] werd plechtig opgericht op 23 juli 1915. Charles Sterckx was voorzitter, Georges Vinck vice­voorzitter en Clovis Van Nieuwenhuize secretaris. Voorzitter Sterckx werd in januari 1918 opgevolgd door M. Vanderlingen, die op zijn beurt op 11 april 1918 opgevolgd werd door Laurent Herreman. Jacques de Groot werd secretaris en ook Jean Loyens maakte deel uit van het comité. Het comité beheerde tevens een bibliotheek die zo'n 3.500 boeken telde. In 1918 werd het kamp getroffen door de Spaanse griep. In juli 1915 verbleven er 2.100 Belgen die voornamelijk bevoorraad werden door de Londense hulporganisatie Relief for belgian prisonners in Germany. In maart 1916 verbleven er zo'n 1.100 landgenoten en in september van datzelfde jaar was hun aantal gestegen tot 2.000. In juni 1917 was dit aantal gezakt tot ongeveer 1.000. Begin 1918 werden 1.661 Belgische krijgsgevangenen en 21 Belgische burgers opgevangen in Altengrabow. Het grootste gedeelte van de gevangenen was tewerkgesteld in één van de circa 650 Arbeidskommando's. Op 4 januari 1919 was het kamp volledig geëvacueerd.

Het Hulpcomité zorgde voor de correcte distributie van de individuele en collectieve colli's die opgestuurd werden door de verschillende hulporganisaties. Hiervoor werd een uitgebreide briefwisseling gevoerd met deze hulporganisaties. Het Hulpcomité moest de namen van hulpbehoevende of getransfereerde gevangenen doorgeven en klachten melden. Het magazijn en de financiën werden minutieus beheerd. Het Hulpcomité had een aparte dienst die zich enkel bezighield met de brooddistributie. Zieke gevangenen werden extra in de watten gelegd. Het Hulpcomité trachtte ook te voorzien in diverse voorzieningen om de gevangenen toe te laten hun tijd op een aangename en nuttige wijze te verdrijven (sport, onderwijs, toneel,...).

Archief

GESCHIEDENIS

Bij de repatriëring van de krijgsgevangenen uit Duitsland vroeg de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen uitdrukkelijk om de archieven van de Belgische Hulpcomités te verpakken en mee naar België te brengen om ze bij haar te deponeren. Ook de boeken, gezelschapspelen en cultusvoorwerpen van de krijgsgevangenen moesten naar België verzonden worden. Alle pakken en archieven werden verzameld in het kamp van Friedrichsfeld en spoorden van daaruit in april 1919 per trein naar België.

VERWERVING

Vermoedelijk werd het archief op 17 november 1924 door de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen overgedragen aan de Commissie voor de Oorlogsarchieven (E 1455). In het Algemeen Rijksarchief te Brussel werden de archieven van de Belgische Hulpcomités ten onrechte opgenomen in het archiefbestand van de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen. In 1991 werd een plaatsingslijst én een nadere toegang opgesteld van dit deelarchief. Bij de herinventarisatie van dit bestand in 2008 werden de archieven van deze zelfstandige archiefvormers ontsloten via een afzonderlijke inventaris.

Inhoud en structuur

INHOUD

We moeten de onderzoeker echter waarschuwen dat over het dagelijkse leven in de kampen en de behandeling door de Duitsers vrij weinig informatie te vinden is. Alle briefwisseling werd immers streng gecensureerd waardoor er enkel informatie over de bevoorrading voorhanden is in deze archieven.

ORDENING

We opteerden ervoor om het archiefbestand op basis van de organisatie­structuur te ordenen. Het Hulpcomité functioneerde immers zoals een heuse administratie en was opgedeeld in verschillende diensten: het algemeen secretariaat, de boekhoudingsdienst, de levensmiddelen- en kledingdienst, de brooddienst, de dienst voor ziekenzorg en de klachtendienst. Het algemeen secretariaat werd in rubrieken onderverdeeld op basis van de taken: interne organisatie, relaties onderhouden met de kampoverheden, samenwerken met de hulporganisaties, inlichtingen verstrekken, zorgen voor de grafzerken van overleden medegevangenen, onderwijs inrichten, ontspanningsmogelijkheden voorzien en meehelpen aan de organisatie van de repatriëring. De boekhouding was erg beperkt en behoefde geen verdere onderverdeling. De archieven van de levensmiddelen- en kledingsdienst werden opgedeeld in het secretariaat, het magazijn, de dienst voor verzending naar de Arbeidskommando's en de controledienst. De archieven van de brooddienst werden op basis van hetzelfde stramien geordend (secretariaat en magazijn). De dienst voor ziekenzorg en de klachtendienst behoefden evenmin een ingewikkelde indeling.

Voetnoten

2     Voor meer informatie raadpleeg de inleiding in: VANDEN BOSCH H., Inventaris van het archief van de Belgische Middendienst voor de Krijgsgevangenen (1914-1925), Brussel, 2009 [Inv. I 436].

3     Voor de precieze verdeling verwijzen we naar de gepubliceerde jaarverslagen: Œuvre d'assistance aux prisonniers belges en Allemagne. Comité central : Le Havre. Rapport présenté à l'assemblée générale du 9 décembre 1916, Parijs, 1917. Œuvre d'assistance aux prisonniers belges en Allemagne. Comité central : Le Havre. Rapport présenté à l'assemblée générale du 26 février 1917, Parijs, 1917. Office central belge pour les prisonniers de guerre. Quatrième et dernier rapport septembre 1917- mars 1924, Brussel,1924. Office central belge pour les prisonniers de guerre. Troisième rapport annuel, présenté à l'assemblée générale du 10 janvier 1918, Brussel, 1918.

4     De archieven van een aantal hulporganisaties worden in het Rijksarchief bewaard. VANDEN BOSCH H., Inventaris van de archiefbestanden betreffende in Zwitserland opgerichte humanitaire organisaties ten behoeve van de Belgische oorlogsslachtoffers: Belgische Afdeling van het Hulpcomité voor Krijgsgevangenen in Bern (1915-1919) [Inv I 448], Hulpbureau voor Krijgsgevangenen in Bern (1918), Brussel, 2009 [Inv. I 449]; VANDEN BOSCH H., Inventaris van het archief van het Belgisch Inlichtingsbureel voor Krijgsgevangenen en Geïnterneerden in Brussel, Brussel, 2009 [Inv I 432]; VANDEN BOSCH H., Inventaris van het archief van het Internationaal Liefdewerk voor Gewonden en Krijgsgevangenen in Maastricht, Brussel, 2009 [I 433].

5     Slechts zo'n 2.500 Belgen werden in de loop van de oorlog vanuit Duitsland of Zwitserland gerepatrieerd. Zij gingen echter niet terug naar het bezette België maar verbleven doorgaans in Frankrijk.

6     De teksten van de verschillende akkoorden kunnen teruggevonden worden in FAVRE E., L'internement en Suisse des prisonniers de guerre malades ou blessés, 1916. Premier rapport fait par ordre du colonel Hauser, médecin d'armée, Genève, 1917; FAVRE E., L'internement en Suisse des prisonniers de guerre malades ou blessés, 1917. Second rapport fait par ordre du colonel Hauser, médecin d'armée, Bern, 1918; FAVRE E., L'internement en Suisse des prisonniers de guerre malades ou blessés, 1918-1919. Troisième rapport fait par ordre du colonel Hauser, médecin d'armée, Bern, 1919. Meer achtergrondinformatie over de internering in de archiefbestanden betreffende in Zwitserland opgerichte humanitaire organisaties ten behoeve van de Belgische oorlogsslachtoffers: Belgische Afdeling van het Hulpcomité voor Krijgsgevangenen in Bern (1915-1919) [I 448], Hulpbureau voor Krijgsgevangenen in Bern (1918) [I 449], Dienst voor Geïnterneerden van het Belgisch Gezantschap in Bern (1916-1919) [I 450], Centraal Hulpcomité voor de Belgische Geïnterneerden in Zwitserland (1915-1920) [I 451], Hulpcomité voor de Belgische Geïnterneerden in de regio Montreux (1916-1918) [I 452], Hulpcomité voor de Belgische Geïnterneerden in de regio Leysin (1917-1918) [I 453], Belgisch Bureau in Lausanne (1914-1920) [I 454], Tewerkstellingsdienst voor de Belgische Geïnterneerden in Lausanne (1916-1919) [I 455],Vaderlandslievende Unie van Geïnterneerden en Krijgsgevangenen in Genève (1915-1918) [I 456] en Documentatie verzameld door Fernand Peltzer (1911-1915) [I 457].

7     BECKER A., Oubliés de la grande guerre. Humanitaire et culture de guerre 1914-18. Populations occupées, déportés civils et prisonniers de guerre, Parijs, 1998; SPEED R.B., Prisoners, diplomats and the great war. A study in the diplomacy of captivity, Londen, 1990; COOL K., Het leven van de Vlaamse krijgsgevangenen in Duitsland in de Eerste Wereldoorlog, Brussel, ARA, 2002; Commission d'enquête sur les violations des règles du droit des gens, des lois et des coutumes de la guerre, Rapports et documents d'enquête, deuxième volume, rapports sur les déportations des ouvriers belges et sur les traitements infligés aux prisonniers de guerre et aux prisonniers civils belges, Brussel, 1923, p. 339­620.